|
1. De engel gaf mij een rieten staf, die eruit zag als een meethout en hij sprak tot mij: "Sta op en neem de maat van de tempel van God en van het altaar en van de mensen, die daar aanbidden." Hal Lindsey: "In Openbaring 11:1 wordt de apostel Johannes opgedragen de toekomstige tempel en het altaar en hen, die daarin aanbidden, te meten. Indien u Ezechiël 40 en Zacharia 2 zorgvuldig naleest, dan zal het volgende u opvallen. Telkens wanneer God de maat neemt, toetst Hij de waarde van de geestelijke toestand van Zijn volk. Het afmeten van deze toekomstige tempel bepaalt daarom of hij waarlijk aan het gestelde doel beantwoordt. Maar helaas blijkt het een plaats van een afvallige aanbidding te zijn. De wederopbouw is niet gebaseerd op de erkenning van Jezus als de Messias, maar op een nationalistisch verlangen om weer een nationaal religieus symbool te bezitten en de mensen tot een geloof in hun God terug te voeren. In deze tijd is een groot aantal Joden agnostici en tegen die tijd zal het overgrote deel dat wel zijn. De architectuur en de uitrusting van de tempel in het Oude Testament zijn een heenwijzing naar de Persoon en het werk van de Messias. In zekere zin was het Gods "Passiespel" om het Joodse volk voor ogen te stellen hoe de Messias zou zijn en wat Hij bij Zijn komst in de wereld zou doen. Al de verschillende offeranden spraken van de Heilige, die zou komen en hebben Hem als een zondeloze plaatsvervanger uitgebeeld die de zonde van de mens op Zich zou nemen en het gericht van God zou dragen , dat de zondige mens eigenlijk moest ondergaan. Omdat het merendeel van de Joden, die tijdens de Grote Verdrukking leven, op de waarheid over de Messias, die in de oudtestamentische offerdienst symbolisch werd voorgesteld, geen acht hebben geslagen, is een nauwkeurige tijdsperiode voor het gericht, dat door de heidenen over Jeruzalem komt, afgemeten: " Maar maak een uitzondering voor de voorhof buiten de tempel en meet die niet op, want die is aan de volkeren gegeven die de heilige stad gedurende 42 maanden onder de voet zullen lopen" ( Openbaring 11: 2 - vert. G.C.) Gedurende deze periode van 42 maanden ( dat gelijkstaat aan drie en een half jaar) zal Jeruzalem maar oorlog zien; het ene heidense leger na het andere zal de stad Jeruzalem binnenvallen en door haar straten marcheren. In Lucas 21:24 heeft Jezus voorzegd: " Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn." De 'tijden der heidenen' eindigen met de terugkeer van Jezus de Messias op aarde bij de laatste slag van de Grote Verdrukking, de slag van Armageddon. " Verder luisteren we nu naar de opvattingen van W.J. Ouweneel ( "De Openbaring van Jezus Christus, deel 2") over dit moeilijke maar belangrijke Bijbelhoofdstuk. "Hier wordt van de apostel verwacht dat hij actiever bij het gebeuren betrokken wordt: hij moet gaan meten - en daartoe ontvangt hij een rietstok, die op een staf lijkt. Evenals in Ezechiël 40:3-5 enz. ( t/m hoofdstuk 41) gaat het erom precies de grenzen te bepalen van wat God toebehoort ( vgl. ook Zacharia 2:1-5 en Op. 21:15-17). We vinden hier een tempel, een altaar en aanbidders. Ook deze laatsten worden 'gemeten', want zij behoren God toe, net als het heiligdom waar zij aanbidden. Vandaag is er in Palestina weer een staat Israël, maar er zal ook weer een tempel in Jeruzalem komen te staan. Dit wordt bevestigd door 2 Tess. 2:4, waar we zien dat de antichrist in de tempel gaat zitten en zich als god laat aanbidden. Het gaat hier om het gelovig overblijfsel van Israël, dat na de opname van de gemeente tot bekering komt. Deze bekeerde Joden zullen, zonder de Heilige Geest te bezitten, in de lijn van het O.T. opnieuw een tempel en een altaar in Jeruzalem bezitten, om er eredienst te plegen, wat ze tot dan toe niet zullen hebben kunnen doen. Het is nuttig in het kort de omstandigheden te schetsen waaronder deze eredienst zal worden hersteld én vervolgens zal worden onderdrukt. De laatste fase van het uur van de verzoeking ( Op.3:10) stemt overeen met de Grote Verdrukking, die begint wanneer de duivel uit de hemel op aarde geworpen wordt ( Op.12:9). Hij zal vooral gebruik maken van de antichrist, die spreekt als de draak, dat is de satan ( 13:11). Hij is het tweede beest in Openbaring 13, dat uit de aarde opkomt. Tijdens de Grote Verdrukking, die drie en een half jaar zal duren, zal de antichrist zich op duivelse wijze verheffen. Tot dan toe zal hij de aanbidding van God in de tempel getolereerd hebben, maar aan het begin van de drie en een half jaar, dat is op de helft van de laatste jaarweek van Daniël ( Dan. 9:27; vgl. 8:11-13 en 12: 10-13), zal hij die tempeldienst afschaffen en de gruwel der verwoesting oprichten: waarschijnlijk een verschrikkelijk afgodsbeeld, dat de alleenheerser van het Romeinse rijk voorstelt ( zie Op. 13: 14 en verder). "En de voorhof die buiten de tempel is, verwerp die en meet die niet"( vers 2). Dat is het terrein rondom de tempel, dat door God niet kan worden erkend, want deze voorhof 'is aan de naties gegeven, en zij zullen de heilige stad vertreden 42 maanden lang'. De 'heilige stad' is een bekende aanduiding voor de stad Jeruzalem. Wat betekent het dat deze stad, plus een deel van de tempel, aan de naties gegeven is? We weten dan de antichrist uit vrees voor de machten in het Noorden - de koning van het Noorden, in het land Syrië, en Gog in het 'uiterste Noorden' ( Daniël 11 en Ezechiël 38) - een verbond zal sluiten met de alleenheerser van het herstelde Romeinse rijk ( het eerste beest in Openbaring 13). Dit verbond zal volgens Daniël 9 vers 27 zeven jaren duren. De antichrist zal zich door dit verdrag veilig wanen. Jesaja 28:15 zegt dat hij en zijn mederegeerders een verbond zullen sluiten met de dood en een verdrag met het dodenrijk, maar dat het hem niets zal baten. We hebben al gezien ( 9: 13-19) dat uiteindelijk legers van 200 miljoen ( mensen en/of demonen) de oostelijke grens zullen oversteken en het rijk zullen binnenvallen. Vóórdat het zover is, vinden andere gebeurtenissen plaats, die direct met ons gedeelte te maken hebben. Hier is sprake van de verschrikkelijke periode van de 'grote verdrukking' ( vgl. 7:14 en Mattheüs 24:21), de drie en een half jaar waarin de antichrist samen met 'het beest' ( het hoofd van het herstelde Romeinse rijk) zijn duivelse macht zal uitoefenen en zijn ware karakter zal openbaren. Deze periode van 42 maanden is dezelfde als die waarover Daniël spreekt in Daniël 9:24-27. In vers 27 wordt daar gesproken over de tweede helft van de zeventigste 'week'. Het gaat hier om weken van zeven jaren in plaats van dagen. Negenenzestig 'weken' zijn al verstreken, en nadien werd de Messias uitgeroeid ( vers 26 in de Staten Vertaling). Daarna ( dat wil zeggen ná de 69e en vóór de 70e jaarweek - dat is heel de periode sinds de dood van de Messias tot op de eindtijd) vinden een heel aantal gebeurtenissen plaats ( vers 26). De laatste periode van zeven jaar, de 70e jaarweek, die nog moet plaatsvinden, zal eindigen met de wederkomst van Christus. Deze periode van zeven jaar is in twee helften verdeeld. Ons Boek spreekt vooral over de tweede helft van deze jaarweek, die 'de grote verdrukking' genoemd wordt. In het midden van die 70e jaarweek zal satan op de aarde geworpen worden ( 12:9) en vanaf dat moment zal de antichrist zijn ware gezicht tonen. Hij zal een einde maken aan elke vorm van dienst van God en zijn eigen duivelse godsdienst oprichten ( zie 2 Tess. 2:4; Op. 13:14 en verder en Daniël 11: 36-39). Deze periode zal, zoals gezegd, drie en een half jaar duren, 42 maanden ( vs. 2 en 13:5) of ook, zoals in 12:14, 'een tijd, tijden en een halve tijd '. Daar 'een tijd' een jaar voorstelt, houdt deze uitdrukking dus ook drie en een half jaar in. Het gaat derhalve om een beperkte en nauwkeurig omschreven tijdspanne. Wat in Openbaring 11 beschreven wordt, heeft betrekking op Jeruzalem tijdens deze slotfase. De antichrist is aan de macht en de aanbidders kunnen nagenoeg onmogelijk nog de eredienst vervullen, maar God erkent hen. Als gevolg van het verbond tussen de antichrist en het hoofd van het Romeinse rijk, oefenen de heidenen binnen Israël grote macht uit. Maar God zal een krachtig getuigenis opwekken in Jeruzalem, dat hier nog de heilige stad genoemd wordt, hoewel ze nauwelijks nog de kenmerken van heiligheid aan de dag legt. Er zullen dan vrome, gelovige Joden in de stad zijn. Velen zullen uit Judéa ( de landstreek rond Jeruzalem) naar de bergen zijn gevlucht ( Mattheüs 24:16) maar in de stad zelf zal er een overblijfsel zijn van aanbidders ( zie Zefanja 3:12 en Jesaja 29:1-8). Temidden van dit overblijfsel zal God een krachtig getuigenis opwekken, dat hier in vers 3 gerepresenteerd wordt door de 'twee getuigen". "En ik zal Mijn twee getuigen gedurende duizend tweehonderd en zestig dagen geven te profeteren, in zakken gekleed". ( vert. G.Q.) God zegt er duidelijk bij dat het Zijn twee getuigen zijn. Het getal 'twee' wijst op zichzelf al op het feit dat het om een getuigenis gaat. Een voldoende getuigenis bestaat volgens de Schrift altijd uit twee of drie. Dat wil daarom nog niet zeggen dat dit getuigenis letterlijk uit slechts twee personen bestaat, hoewel dat evengoed wel het geval zou kunnen zijn. Er zullen in ieder geval gelovige Joden zijn, met zakken bekleed, als teken van rouw vanwege de treurige toestand waarin het volk zich bevindt ( zie bijvoorbeeld Joël 1:13), alsook van de ernst van de boodschap die in vers 4 aangekondigd wordt. "Dezen zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars, die voor de Heer van de aarde staan" ( vers 4). De verklaring van dit vers vinden we in Zacharia 4:14: "Zij zijn de twee gezalfden, die voor de Heere der ganse aarde staan". Dit slaat in Zacharia 4 op de kandelaar en de twee olijfbomen ( vers 2 en verder), die een dubbel getuigenis voorstellen: het zijn Jozua, de hogepriester en Zerubbabel, die een beeld is van de koning ( hij stamde uit het koninklijk geslacht van David). Wij zien daar hoe God in het midden van het volk een getuigenis opricht met betrekking tot de hogepriesterlijke en koninklijke waardigheid van de Messias. Zacharia 6:13 verklaart dit nader, want dat vers leert ons dat de Messias als koning én als priester op Zijn troon zal zitten. Tijdens het duizendjarig rijk zal Hij dus als de ware Melchizédek ( Genesis 14:18-20 en Hebreeën 7:1-3) zowel koning als priester zijn. Tijdens de afwezigheid van de Messias nu richt God, temidden van de grootste afval en de felste verdrukking, een getuigenis op voor Diens koninklijke en priesterlijke waardigheid. De twee 'olijfbomen' zijn gezagsdragers die spreken in de kracht van de Heilige Geest ( waarvan de olie een beeld is). Het zijn twee kandelaars, die goddelijk licht op aarde verspreiden. We zullen direct nog meer aspecten vinden die op het koninklijk-priesterlijk karakter van dit getuigenis wijzen. Letten we eerst eens op de macht, die zij in het Jeruzalem van die tijd zullen bezitten: er komt 'vuur uit hun mond en verteert hun vijanden'( vers 5a). Wat een indrukwekkende aanblik zullen deze twee trouwe getuigen geven! Men mag hun geen schade toebrengen: 'als iemand hun schade wil toebrengen, dan moet hij zo gedood worden', n.l. door het vuur uit hun mond '( vers 5b). En het gaat nog verder: 'Dezen hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt in de dagen van hun profeteren; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls als zij willen '( vers 6). |
Dat is een duidelijke heenwijzing naar de twee belangrijkste profeten uit het O.T., dezelfde die zich met Christus op de berg der verheerlijking bevonden: Mozes en Elia. Beiden lieten vuur van de hemel neerdalen op de goddelozen ( Num.16:35 en 2 Kon. 1: 10,12). Elia had bovendien tegenover een afvallig volk Israël de macht ontvangen om de hemel te sluiten zodat het niet meer regende ( 1 Kon.17:1 en Jac. 5:17) en Mozes had tegenover een onderdrukkend volk Egypte de macht om de wateren in bloed te doen veranderen ( Ex.7:14-25). Ik wil hiermee niet zeggen dat het hier werkelijk om Mozes en Elia gaat, maar wel om getuigen die dezelfde kenmerken bezitten als deze machtige profeten uit het O.T. Maleachi 4: 4-6 spreekt eveneens over Mozes en Elia; God zal in de eindtijd de kinderen Israëls doen terugkeren tot de wet van Mozes door de profeet Elia tot hen te zenden. De Heere Jezus spreekt over Johannes de doper als degene die gekomen is in dezelfde hoedanigheid als Elia ( Matth.11:14 en 17: 12 en verder). Zo zal er ook aan het eind een getuigenis zijn dat in de geest en de kracht van Mozes en Elia zal optreden ( vergelijk Lucas 1:17). Het is belangrijk op te merken dat ook Mozes en Elia resp. als koning en als priester zijn opgetreden. Ze waren allereerst beiden profeten, net als de Heere Jezus dat was ( Handelingen 3:22 en 7:37). Maar Elia was bovendien priester in een tijd van grote verwarring: in 1 Kon. 18 offert hij voor het hele volk, na vuur uit de hemel te hebben laten neerdalen. Bij Mozes vinden wij iets dergelijks ( Ex. 24:4 en Lev. 9:23 en verder), maar hij bezat vooral een koninklijk karakter, zoals blijkt uit Deuteronomium 33:5, waar hij 'koning in Jeschurun (= Israël) genoemd wordt. In ons gedeelte wordt daarmee opnieuw bevestigd dat er een getuigenis met priesterlijke en koninklijke waardigheid opgericht zal worden voor de 'Heer van de aarde' ( vers 4 en vergelijk Jozua 3:11), jeruzalem zal het centrum van de hele aarde zijn en dit getuigenis zal daar aanwezig zijn om in die dustere tijden een voorafschaduwing te vormen van de koninklijke en priesterlijke waardigheid van de Messias, die spoedig zelf zal komen." Tot zover W.J. Ouweneel in " De Openbaring van Jezus Christus" deel 2. |